āPessimisme of zelfmedelijden komt vaak tot uiting in slechte kunst. Misschien waren de jaren zestig onrealistisch. Natuurlijk gingen er astronauten naar de maan, maar alles was niet zo geweldig.ā
Naam: Anthony Caro
Geboren: Verenigd Koninkrijk, 1924 – 2013
ARTZUID editie(s): ARTZUID 2011Ā
Social Media: Instagram,
Over Anthony Caro
Anthony Caro was beeldhouwer. Hij studeerde werktuigbouwkunde in Cambridge en daarna kunst aan de Royal Academy Schools. Caroās stijl is afgeleid van de modernistische school; zijn leermeester Henri Moore is van grote invloed op hem geweest. Ook Picasso, Bacon en De Kooning speelden een rol in zijn ontwikkeling. Hij wordt gezien als een van de grondleggers van de minimal art waar hij later ook een alternatief voor presenteerde.
Begin jaren 60 bracht een reisbeurs hem naar New York, waar hij Kenneth Noland en David Smith ontmoette. Intussen maakte hij sculpturen door stalen I-balken, platen en mazen aan elkaar te lassen of te schroeven. De beeldhouwwerken staan direct op de vloer en nemen een barriĆØre weg tussen het werk en de toeschouwer. Deze wordt uitgenodigd het werk van alle kanten te benaderen.
Het karakter en het gewicht van het staal wordt als het ware weggemoffeld achter een huid van felgekleurde lak. De onderdelen van zijn objecten lijken toevallig en willekeurig bij elkaar gezet. De beelden brachten bij het publiek een schok teweeg, maar geleidelijk aan ontstond meer oog voor de openheid en vitaliteit van de constructies en voor het toen nogal revolutionaire materiaalgebruik.
In de jaren 80 veranderde Caroās werk met de introductie van een reeks figuren uit het klassieke Griekenland. Na een grondige studie maakte hij een serie Ā grootschalige verhalende werken, waaronder After Olympia, een immens panorama, geĆÆnspireerd op de tempel van Zeus.
Caro was als tutor een inspiratiebron voor een generatie jonge kunstenaars, waar onder William G. Tucker en Richard Deacon. Maar ook een reactiegroep, onder wie Richard Long, Jan Dibbets en Gilbert & George. Anthony Caro overleed in 2013.